Blauw

BLAUW (een geschenk van de hemel)

                                   “Es geht ins Blaue hinein.”

                                                                           I

Met mijn benen over de leuning lag ik uitgestrekt op mijn overigens niet al te comfortabele tweezitsbankje. Mijn hoofd was aangenaam verdoofd door de geneugten van de cannabis, een vertraagd verstand en een verruimde geest. Op het hoogtepunt van mijn de­pressie hervond ik onverwachts de zo verlangde rust van de stilte. De afgrondelijke Angst, zo goed geschilderd door de existentialisten, maakte plaats voor een enkel woord: blauw.

Blauw is het woord voor de kleur die symbool staat voor de vrijheid, zoals in de Franse vlag, liberté, égalité et fraternité. Dezelfde driekleur is de aanleiding geweest van een curieus cineastisch drieluik van de Poolse regisseur Krzystof Kieslowski: Trois Couleurs: Bleu, Blanc, Rouge. Uit de speakers van mijn stereo klinkt een droevige fluitspeler, even later de stem van Ju­liette Binoche, de hoofdrolspeelster in Bleu; op mijn stereo: Trois Couleurs: Bleu, de originele filmmuziek.

Rondom het Engelse woord blue hangt, meer nog dan in de Franse taal het geval is, een blauwe waas van neerslachtig­heid. Dit Engelse blauw wordt door mijn geestesoog verbeeld door de herinnering aan een andere hedendaagse filmklassieker, te weten David Lynch’ Blue Velvet. “I’m feeling blue, babe.” schreeuwde menig popzanger in de jaren zeventig. Schitterend vertolkt, vertaald en verbeeld door David Lynch, dit typisch Engelse ‘blauwe’ gevoel. Het zal dan ook wel niet volstrekt toevallig zijn dat het woord ‘blauw’ mij werd toegespeeld mid­dels de associatie van twee films, visuele media.

In een herbeleving van het blauwe in Kieslowski’s Bleu, met een uitstapje naar Lynch’ Blue Velvet, hoop ik mijn ervaring van het begrip ‘blauw’, gecomponeerd uit hallucinogene klanken en beelden, associaties en visioenen, tot uitdrukking te brengen. Daarna zal de kleur blauw nooit meer hetzelfde zijn.

                                                                          II

Wie voor de rijkdom van het woord ‘blauw’ wil putten uit een zo toch schijnbaar overvloedige bron als een woordenboek, zal in dit geval ongetwijfeld het dikke boek of boekdeel diep teleurgesteld weer terzijde leggen. In mijn Grote Koenen, zo’n ruim 1500 pagina’s dik, vind ik als eerste betekenis van ‘blauw’: naam van één van de drie grondkleuren; betekenis twee als toegift: donkerkleurig. Beschrijvingen van blauw als zelfstandig naamwoord vervolgens verwijzen alle terug naar hetzelfde lemma ‘blauw’. Kortom: als we het woordje ‘blauw’ al enige rijkdom of schoonheid of diepte of iets van dien aard mogen toeschrijven, dan is zoiets blijkbaar niet in een woordenboek terug te vinden.

Toch laat het woordenboek ons niet geheel met lege handen achter. Uitdrukkingen als ‘een blauwe maandag’, ‘blauw zijn’ en ‘een blauwtje lopen’ trekken ons onherroepelijk mee onder de oppervlakte van een blauwe verte. Alleen in de laatste uitdrukking is het oppervlak nog net zichtbaar; de betekenis van blauw als primaire kleur is hier nog transparant. ‘Een blauwtje lopen’ is afkomstig van de oudere uitdrukking ‘een blauwe scheen (op)lopen’, nl. als het gevolg van de in dit geval figuurlijke trap tegen het scheen­been, die de verliefde heer krijgt toegediend door de geliefde dame die hem afwijst. De letterlijke trap tegen het scheenbeen veroorzaakt, mits hard genoeg, zoals bekend, veelal een nogal pijnlijke plek op het been die blauw van kleur is als gevolg van onderhuidse bloeduitstortingen en dergelijke. ‘Een blauwtje lopen’ is dus te begrijpen als een overdrachtelijke blauwe plek oplopen. Het blauwe in de eerder genoemde uitdrukkingen ‘blauwe maandag’ en ‘blauw zijn’ is echter niet zo eenvoudig te achterhalen. Hier laat een heden­daags handwoordenboek ons volledig in de steek en zouden wij onze toevlucht elders moeten zoeken.

Overeenkomstig het etymologisch woordenboek van Van Wijk bestaat er waarschijnlijk een historische verwantschap tussen het woordje blauw en het Latijnse ‘flavus’, wat met geel of blond vertaald kan worden. De wortel van het woord lijkt etymologisch een variant van ‘bh(e)leg’ (vgl, het Nederlandse ‘blaken’) te zijn, dat oorspronkelijk de betekenis ‘glanzen’ had. In dit ondertussen wat gelig glanzende blauw is een derde etymologische verwantschap die Van Wijk noemt op z’n minst verrassend te noemen: Het oorspronkelijke ‘blauw’ zou mogelijk ook verwant zijn aan het Oudhoogduitse ‘blah’ en het Angelsak­sische ‘blœc’ (black), te vertalen met zwart.

De meest rijke bron voor de Nederlandse taal, in historisch opzicht althans, is ongetwijfeld het WNT, oftewel het Woorden­boek der Nederlandsche Taal, door de aanvankelijke schrijvers niet voor niets een taalmuseum genoemd. Hier wordt blauw in de eerste plaats “kleur van de heldere hemel, in lichte of donke­re tinten (het blauw azuur)” genoemd. Dit suggereert dat het woordje blauw zijn primaire betekenis heeft te danken aan de kleur van de heldere hemel, een geschenk van de hemel dus. Deze oorsprong zou de bovengenoemde nogal verrassende etymolo­gische verwantschap ten minste ten dele kunnen opklaren: de kleur van de heldere hemel varieert van azuurblauw op een warme zomermiddag tot gitzwart op een maanloze nacht. Dit laatste wil niet meer zeggen dan dat een lichtloos blauw, even goed als een onbelicht rood, zich voor onze ogen in een duis­ter zwart hult. (Men neme hierbij in acht dat traditioneel zwart niet tot de kleuren gerekend wordt.)

Het blauw verschijnt als blakend zwart, het zwart dat zichzelf laat zien.

                                                                          III

Julie heeft een groot verlies te dragen. Ruim een week geleden heeft ze haar twee meestgeliefden begraven: man en kind. Een symbolisch gat in de aarde; een gat in de wereld; zij zijn niet meer. Voor haar is alles volkomen betekenisloos geworden; de muziek van het concert des levens is verstild, de partituur vernietigd. De eeuwigheid lijkt al begonnen, ook voor haar. De duisternis van de dood heeft haar leven alle glans ontnomen (ze heeft geen schaduw meer).

Op het witte doek steekt het door zwart haar omlijste, bleke gezicht van Juliette Binoche hulpeloos boven het de rest van de wereld verzwelgende blauwe water uit, aan de rand van een groot verlaten zwembad. Haar ogen kijken weg, de leegte in, en drukken een volko­men verlorenheid uit. Ze zal zich spoedig overgeven. De indringendheid van dit beeld op het filmdoek, maar ongetwijfeld ook de filmposter, zal er toe hebben bijgedragen dat vooral deze scène mij nog scherp voor de geest staat, als een herinnering die nog wortelt in het heden. De overweldigende, orkestrale klassieke muziek uit de luidsprekers, het kalm kabbelende blauw op het doek, en die ogen in dat kwetsbare vrouwenhoofd. Vrijheid volgens Kieslowski, in blauw.

Ze zwemt, ze wil het hoofd boven water houden, ze wil vluchten, maar weet niet naar waarheen. De wegen zijn talloos en zonder einde, het uitzicht is zonder einder. De hemel wordt niet meer gedragen door de vertrouwde aarde; misschien heeft God het doek laten vallen. De voorstelling is afgelopen. En nu naar huis!

                                                                          IV

Niemand thuis. Het is me wel vaker overkomen. Dan zet ik de tv aan, ik lees een boek, luister muziek of doe niks en laat alle boze gevoelens en gedachten de vrije loop. Met mijn ogen volg ik de dikke blauw-grijze kringen die ik de lucht in blaas. Ik denk weer aan blauw en kijk de kamer rond, op zoek naar iets blauws. Er is niet veel; dunne rookslierten zweven losjes door het midden van de kamer. Mijn ogen doen zeer en beginnen te tranen. Wat moet ik doen? Even zou ik heel verdrietig willen zijn, alleen. Ik zou willen huilen, snikken, schokken … Maar ik kan niet, het verdriet wil niet.

Hier verschiet het blauw van kleur: Van lichtloos zwart wordt het een diep-duister donkerblauw, staalblauw als een dreigend zwerk dat zwanger is van onweer. Een depressie is hangende. Ik hoor de eerste grote druppels al tegen het dakraam kletteren. In de zomer word ik daar heel rustig van, en huiselijk. Nu voel ik me verloren. Ik klamp me vast aan het woordje blauw: I’m feeling blue. Zwaarmoedigheid zwaait ook een blauwe wimpel. Blue Velvet: een zachte droefheid. Blauwe mobile’s als dikke biggelende, versteende tranen aan zijdedunne draadjes in Bleu, in een blauwe kamer.

In die blauwe kamer, leeg en verlaten, ligt nog een matras, als een laatste rustplaats voor een onmogelijke liefde. In deze kamer heerst het blauw met een onbedwingbare kalmte, een stille rust, de stilte van de leegte: Het lege bed dat doet verlangen naar warmte en houvast; en de mobile’s aan het plafond voor het raam fluisteren zachtjes in de tochtwind. Na een korte, bittere liefdesnacht op dat eenzame matras vertrekt Julie alleen in de vroegte van de ochtend; de mobile’s neemt ze mee, als enige herinnering aan het gelukkige huis.

                                                                          V

De titel van Trois Couleurs: Bleu verwijst wel heel specifiek en expliciet naar de kleur blauw, zodat ik middels mijn visuele ervaring van blauw onmiddellijk word terugverwezen naar de titel. In verwondering moet ik terugzien, en ik tref het Franse woord ‘bleu’ aan. Ik word ge­troffen door vreemde bespiegelingen: een zichtbaar verschijn­sel brengt me bij een woord, maar het zichtbare blauw is enkel blauw licht in mijn ogen. Ik denk weer aan het azuurblauw van de heldere hemel; dat is de kleur blauw. En de zee, die is ook blauw. Maar het blauw van de zee is de weerspiegeling van het hemel­blauw. Ik heb ook wel eens gezien dat de zee zwart was …

En blauw.

De wereld is blauw.

Blauw is de onmetelijke koepel die als een halve bol op een plat vlak rust. Traag, doch onverbiddelijk beweegt zich de zon als een steeds zwaarder wordende gouden bal naar de af­grond van de koepel, als dreigt zij haar houvast aan de koepel meer en meer te verliezen.

Blauw is de eindeloze spiegel van de zee, waarop de koepel zwaar rust; blauw en vlak. De spiegel is ijl, maar diep: de spiegel is de drager van de hemel.

Uit het glasblauwe water stijgt, als een maagdelijke sluier het gezicht van de bruid bedekkend, een nauwe­lijks zichtbare witte waas op, als wilde ze het aangezicht van de zee bedekken. Het lijkt alsof zon en zee een huwelijk zijn aangegaan, waarbij de zon en bruidegom tegelijk versluieraar en ontsluie­raar is, luisteraar en ontluisteraar. De gouden god poogt zijn geliefde met de uitgestrektheid van zijn schijnsel te omarmen; maar hij kan haar weidsheid niet omvatten. Het huwelijk blijkt schijn te zijn: o goddelijke zonneschijn.

Blauw wordt wel eens een koude kleur genoemd; rood daarentegen zou juist een warme kleur zijn. Persoonlijk word ik er warm noch koud van, van deze metaforiek. Volgens sommige psychologen is blauw een rustgevende kleur. Blauw: daar word je dus koud en rustig van, misschien wel erg rustig.

                                                                          VI

Het blauw strekt zich uit. Van de lucht tot over de zee strekt het zich uit tegenover het land, eerst dreigend, dan strijkt het hemelsblauw zich als een lijkwade uit over de wereld en de zee opent zich als een graf. Zeeën en hemelen openbaren zich in al hun weidsheid, overweldigende chaos, het gapende blauw. Maar dit woest golvende blauw, gewelddadig en koud, spuugt je weer uit, alsof het je niet lust.

Ik ontdek dat blauw gewelddadig is; het is gewelddadig in zijn stille tegenwoordigheid, opgelegd als de dood die ons leven uit ons perst; In de schaduw die de dood over ons leven werpt, bestaan wij, zijn wij vrij, beschikbaar voor het leven, als een waarachtig offer. Het leven bloeit op uit de humus van de dood, de liefde ook. Dat wisten de decadenten honderd jaar geleden al, en vele andere al dan niet romantische geesten eeuwen daarvoor ook al. Verkondigt de bijbel ook niet dat wie zijn leven wil behouden, moet sterven aan zichzelf. Blauw boekje! Het geweld dat het eeuwig leven met zich mee heeft gebracht is genoeglijk bekend. Ik wil het nu over dat geweld hebben dat in het woord blauw tot uitdrukking komt, het woord voor een overweldigende kleur, de kleur die ons altijd als de meest vertrouwde horizon omringt, dag en nacht.

Blijft het geweld in Bleu altijd verborgen, in de film Blue Velvet manifesteert het blauwe geweld zich voortdurend aan de oppervlakte, hier belichaamd in een blauw-fluwelen avondjurk. Deze jurk is de schakel tussen een tengere jonge vrouw, Dorothy, een nachtclubzangeres, en een bijzonder agressieve en gewelddadige crimineel, genaamd Frank. De ‘velvet dress’ is Dorothy geschonken door Frank; het zachte weerloze fluweel roept een verlangen op naar tederheid, een tederheid die Frank zich met geweld wenst toe te eigenen.

Hier, achter dit blauwe fluweel, ligt een gewelddadige, verborgen schoonheid. Het blauwe fluweel is het medicijn tegen de ziekte die het zelf veroorzaakt; het biedt een zachte tederheid, die het geweld, dat het oproept, bedwingt. Dit blauw stuurt degene die het aanschouwt terug naar zichzelf; het lijkt zichzelf niet bloot te willen geven; met geweld beheerst dit blauw het blikveld van de toeschouwer voor wie het de aanblik heeft van zachte tederheid, van lieflijke hulpeloosheid, maar waar niemand hulp zal kunnen bieden, want deze hulpeloosheid wil slechts gekend worden en daarom dringt ze zich op. Kleur bekennen: blue.

Frank lijkt het blauwe fluweel dan ook niet meer dan recht te doen wanneer hij het met geweld beantwoord, zich daarmee overgevend aan het heerszuchtige, maar zwijgend zachte blauw; in zijn gewelddadigheid openbaart Frank zijn zwakheid als geweld, het geweld van het hulpeloze blauw dat als tederheid, als liefde misschien, alles overheerst.

Met de bovenstaande verwoording van Blue velvet wil ik laten zien dat het woord blauw een verborgen geweld oproept, dat tot uitdrukking gebracht wil worden in een daad die het tegenover zich gesteld ziet; blauw beheerst het geweld, de explosie (van gevoelens en emoties), de expressie die het in gang zet, maar het blauw heeft zelf geen deel aan dit geweld, het roept er slechts de verplichting aan op.

De gewelddadige machtspreuk van het blauw wordt nooit uitgesproken; de aanspraak op macht wordt gemaakt door een stil zwijgen. De blauwe hemel heeft nooit geroepen: ‘kijk naar mij, ik ben de hemel en ik ben blauw’. Dat uitspansel weet niet dat het blauw is, het weet niet dat het de hemel is. De hemel is er gewoon, uitgesponnen. In dit stilzwijgende ‘er gewoon zijn’, dit er altijd zijn, schuilt de macht van dit hemelse blauw: of we nu willen of niet, dit blauw is er en omgeeft ons overal – gevangen in een luchtbel, een hemelbel of hemelkoepel – of we nu willen of niet, of we het blauw noemen of niet, we weten het altijd aanwezig; er is ons een mogelijkheid ontnomen: Daar waar het niet-blauw is, daar kunnen we niet zien; dat zouden we nooit kunnen geloven, want die plaats ligt aan gene zijde van ieder geloof.

                                                                         VII

Door het schuine zolderraampje van mijn schrijfhok zie ik grijswitte pluizige wolkjes langzaam voorbijtrekken, als een vloot van scheepjes met witte zeilen op een kalme zee. De wind jaagt ze voort langs de hemel, van horizon tot horizon, altijd gedragen door een onwrikbare blauwe achtergrond als natuurlijke omgeving. Ik sluit m’n ogen om even geen blauw te zien – blindgeboren, nooit de blauwe hemelen gezien, geen warme weidse Middellandse Zee. Ik wil de wolken weer zien verder varen zonder hemel, zomaar in een lege lucht, kleurloos. Witte wolken en daarachter is het zwart, een raar gezicht, dreigend en somber. ‘s Nachts, in een vliegtuig, zie ik de wolken van de achterkant, een ademloos landschap, grijs en grauw, en boven mij heerst zwarte duisternis en ledigheid, maar met het eerste streepje licht zal ook het eerste blauw verschijnen aan de einder, een lichtblauw streepje wit dat geheel geleidelijk overgaat van licht- naar donkerblauw tot waar blauw niet meer te onderscheiden is van zwart. Ik heb mijn ogen gesloten. Ik mis het licht in mijn ogen; ik open ze. En de lucht is er en de lucht is blauw en was al blauw voor iemand dat woord had uitgesproken. Ik ben armoedig en klein; een rijk en groot woord is mij gegeven: de hemel heeft tot mij gesproken.

                                                                         VIII

Julie neemt een duik in het water; het water is blauw. De uitgestrektheid van het wateroppervlak heeft iets van de oneindigheid van het uitspansel, een weids laken dat om de aarde gespannen is; daarachter is het vooral zwart en duister, weet ik. Daarachter woont misschien een God, een verlegen God die van blauw houdt; hij heeft toen een blauw laken om de aarde gespannen, waarachter hij zichzelf in duis­ternis verhult, om mens en dier wat rust te geven. Maar veel mensen werden er niet rustig van; het was te groot, te omvattend. Ze voelen zich bedreigd en opgesloten, en zoeken de vrijheid. Plons! Het water draagt haar en accepteert haar. Ze zwemt uit alle macht, iedere spier gespannen; ze wil niet nadenken, alleen maar lichaam zijn, niet bestaan, maar vrij zijn. Ze is al vrij, maar dat weet ze nog niet; ze voelt slechts liefde en verdriet.

Nogmaals doorklieft ze het blauwe oppervlak, haar hoofd en schouders boven water. En dan de muziek: een orkestrale uitbarsting, de bazuin van de vrijheid; een overwinningslied klinkt al in de verte, maar heeft haar nog niet bereikt. Uit de speakers schalt de muziek, het orkest, het orgel, de pauken. Ik voel me machteloos, als schrijver. Ik zou het hier ter plekke willen verwoorden, deze muziek; maar ze spreekt al, woordenloos, haar eigen taal. En ze spreekt van dat wat ook geen woorden nodig heeft, de liefde, haar vrijheid. Mijn muze zendt me toch de juiste woorden: boodschapper van bevrijdende liefde. In haar ogen blinken tranen, of is het alleen maar water? Ineens zie ik het meisje in de vrouw; ik zou haar lief kunnen hebben.

Contrapunt: het contrapunt ligt besloten in de muziek. Met de verbeelding van de film is de muziek een woord meegegeven: bleu – in de Franse vertaling krijgt het woord nu een wat raadselachtige betekenis mee, als van een toverwoord. Het is dit woord dat het leven van Julie in de film begeleidt, van de dood van haar echtgenoot tot het nog ongeboren leven van het kind in de buik van zijn maîtresse, van haar diepe droefheid tot haar uiteindelijke bevrijding door de liefde tot het leven.

Liefde is fysieke toewijding, en een specifieke vorm van onderwerping, gehoorzaamheid, geloof aan dat wat wordt liefgehad. In Julie wordt die liefde geopenbaard, die liefde waar Paulus van spreekt in zijn eerste brief aan de Corinthiërs: Zij bedekt alle dingen – dat is de wereld, denk ik – zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen, want zij omgeeft alle dingen. Zij is de liefde en is hemels blauw. De wereld wordt geboren uit de baarmoeder Gods.

Precies daar waar de muziek even de adem inhoudt, waar het blauw kalmpjes over het witte doek kabbelt, verbindt Kieslowski Vrijheid en Liefde; in een moment van stilzwijgen vallen ze samen, als twee versmolten lichamen. Julie, geconfronteerd met de dood – een verbroken betrekking, zinloosheid, en opgeslokt door de leegte – hervindt juist op dit moment, in deze zinloze leegte, de betekenis van alle dingen; haar blik is dan niet langer op de hemel gericht, die eindeloos open ligt als een zee van vrijheid waar je in verdrinkt, maar door de golven teruggeworpen op aarde, aangespoeld; ‘veni vidi vici‘; met het opnieuw tevoorschijn komen van de wereld krijgt haar leven een nieuwe zin, ze raakt gehecht aan mensen en dingen, aan allerlei zaken; ze houdt weer van al die dingen en van het leven dat ze haar geschonken heeft; en morgen zal alles weer gelijk zijn aan vandaag, ze mag en kan erin geloven, want het zal zo zijn.

                                                                          IX

Mijn woorden raken op. Elk verhaal moet ergens eindigen, net als het leven. Blauw lijkt niets te zijn, niets dan de aanblik of de kleur van het niets, een zwarte leegte, de leegte in de pupil van een oneindig blauw oog; onder dit toeziend oog hebben wij de ruimte. En door deze ruimte waait de wind van de tijd, die ons het leven geeft, soms kort en krachtig als een orkaan, soms langdurig zacht en zwoel als op een lange warme zomeravond aan de Middellandse Zee, de wind die ons het leven geeft en ons vervolgens weer de adem afsnijdt. Als wolkjes worden we voortgeblazen door de ruimte. Het blauwe oog ziet alle wolkjes, altijd. Achter de wolken is het altijd blauw. Wolken komen en groeien, worden kleiner, gaan in elkaar op om een grote massa te vormen, en dan worden ze weer uit elkaar geblazen, tot er niets meer van over is en nieuwe wolken komen; daarachter zal het altijd blauw zijn. Maar de vrijheid ligt hier; je moet ervan houden.

Ik rek me uit en kijk verliefd naar het gapend zwarte oog van mijn tv en spel het zachtjes mijmerend voor me uit: wat is ze mooi!

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.